De schout is een functie die ontstond in de Middeleeuwen. Een schout was een gerechtsofficier in een lokale gemeenschap, vaak een stad maar ook in dorpen, die het hoofd was van de plaatselijke ordehandhavers. Tegenwoordig zouden we een schout de ‘politiechef’ kunnen noemen, die de agenten (de ‘rakkers’) aanstuurde. Maar in bepaalde gebieden waren schouten ook een soort burgemeesters, met een uitgebreider takenpakket. De inhoud van dit ambt kon naar gelang plaats en tijd variëren.
De term schout is als begrip ontleend aan het woord ‘scouthete’, een begrip dat wortels heeft in de oudnederfrankische en oergermaanse taal. Letterlijk betekent scouthete: degene die schuld (scout) gebiedt (hete): iemand dus die anderen kon gebieden om verplichte diensten uit te voeren.
Het ambt van schout werd afhankelijk van tijd en plaats ook wel aangeduid als baljuw, amman, drost of drossaard. In Duitse taalgebieden werd ook wel de naam Schulte gebruikt of Schultheiss (schuldeisenaar).
Het ambt schout ontstond in de Nederlanden in de zogenoemde hoge middeleeuwen of volle middeleeuwen, tussen ongeveer 1000 en 1250. In een stedelijke context, maar ook in dorpen kwam deze functie voor. De landsheer belastte baljuws en schouten met het handhaven van orde, veiligheid en de hoofdverantwoordelijkheid voor de opsporing en vervolging van burgers die de wet overtraden. De baljuw en schouten hadden hierbij een cordon ‘rakkers’ of ‘schoutsdienaren’ onder zich, die zijn bevelen moesten uitvoeren. Tegenwoordig zouden we die rakkers politieagenten noemen. Naast deze rakkers hadden schouten in steden de schutterijen achter de hand: stedelijke milities die als nachtwacht of nachtpolitie ingezet konden worden bij ordeverstoringen, dreigende revolutie en relletjes.
Het takenpakket van schouten kon echter nogal verschillen. Zo hadden schouten in Friese gebieden doorgaans een rechtsprekende functie. In de Frankische regio’s waren schouten meestal functionarissen van de graaf en had hij op politioneel-gerechtelijk niveau een uitvoerende en rechtsprekende macht. Later breidde het ambt zich uit tot een soort lokale vertegenwoordiger van de landsheer, een functie die vergelijkbaar was met onze burgemeester.
Als voorbeeld:
Jasper Hendrik van Zuylen van Nievelt (1751-1828) is van 1795 maire van Barneveld en van 1814 tot 1816 schout van Barneveld geweest. Vervolgens werd hij in 1816 schout van het schoutambt Barneveld, waar ook Voorthuizen en Garderen onder vielen, zoals dat ook voor 1811 het geval was.