View Categories

Tragedie te Schipbroek

3 april 1862,
B. van de Pol, K. Koetsveld en hun vrouwen, Lijsje Schipbroek, echtgenote van Berend van de Pol en Cornelisje Schipbroek, echtgenote van Klaas Koetsveld, werden in Arnhem tot de doodstraf veroordeeld wegens vergiftiging met luciferkoppen van hun vader, respectievelijk
schoonvader, de 75-jarige Evert Schipbroek te Kootwijkerbroek.

bron:
Gemeentearchief Barneveld, Archief Gemeentebestuur 1818-1947. Archiefnummer 002, inventarisnummer 630, jaarverslag gemeente Barneveld 1862

Aaltjen Willemsen, de derde echtgenote van Hendrik Woutersen van de Kuit, was een zuster van Evert Willemsen van Schipbroek en deze Evert werd de
hoofdpersoon in een dramatische geschiedenis, waaraan de toenmalige burgemeester Nairac van Barneveld een artikel in zijn jaarverslag over 1862 heeft gewijd onder het hoofdstuk ‘Politie’. Elders is dit verhaal gepubliceerd met als titel: ‘Blieft pa nog wat pap?’

Evert Willemsen van Schipbroek, weduwnaar van Jannetje Cornelissen Broek en vader van Lijsje en Comelisje, was op 10-02-1862 aan zwavelvergiftiging
overleden na maandenlang de met luciferkoppen vergiftigde pap te hebben gegeten. Gezien het tragische van deze geschiedenis nemen we hier letterlijk op wat de Amersfoortsche Courant erover schrijft:

Fragment uit de BDU reeks “Kootwijkerbroek …’n veerkrachtige gemeenschap”



Op 08-04-1862 lezen we in de krant: “Onder voorzitterschap van den heer Jhr. Mr. W.L.F.C. van Rappard, terwijl het Openbaar Ministerie vertegenwoordigd werd door der advocaat-generaal Mr. J.F. Pringle stonden (op 3 April jl <voor het Provinciaal Geregtshofte Arnhem teregt:

1) Berend van de Pol,
2) Karel van Koetsveld,
3) Lijsje Schipbroek. huisvrouw van eerstgenoemde,
4) Comelisje Schipbroek. huisvrouw van de tweede,

allen beschuldigd van vergiftiging van hunnen vijfenzeventig jarigen vader en schoonvader Evert Schipbroek, wonende te Garderbroek, in het laatst van
1861, door middel van luciferkoppen, welke in de pap van den ouden man gemengd werden. Het schijnt dat de zucht om in het bezit van ’s mans vermogen, ongeveer fl. 1.500,-, te geraken, de oorzaak dezer afschuwelijke misdaad is geweest.
Vijf getuigen, benevens vier deskundigen, waren opgeroepen om gehoord te worden, terwijl professor G.J. Mulder, als getuige d decharge, ivas opgeroepen. Na verhoor van deze nam het Openbaar Ministerie het woord, kenschetsende in eene kernachtige rede het afschuwelijke der daad, en hield de beschuldiging met kracht vol, waarna de doodstraf voor allen werd gerequireerd, waarna tot verdedigers zijn opgetreden de H.H. Mrs. Boissevain, van Nispen van Sevenaer en E. Scheldius. De debatten gesloten zijnde is de uitspraak in deze door het Hof bepaald op Woensdag 9 April. ‘Het Hof van Gelderland heeft toen overeenkomstig het requisitoir de beschuldigden allen ter dood veroordeeld.”

Burgemeester Nairac vermeldt in zijn jaarverslag over1862 in het hoofdstuk ‘Politie’ uiteraard deze dramatische geschiedenis en voegt er nog enkele persoonlijke woorden aan toe: “Een vreeselijke misdaad, niet waar?
Maar het Christendom blijft bij de uiterlijke daden niet staan; het dringt in het binnenste van het hart door. Die eene vrouw aanziet om haar te begeren, bedrijft overspel; die den dood van een ouden gebrekkigen vader wenscht, om in het bezit der erfenis te geraken, is een vadermoorder. Die staat zie toe dat hij niet valle.” Na hun veroordeling werden de vier daders opgesloten in afzonderlijke gevangenissen. Lijsje Schipbroek, echtgenote van Berend van de Pol, overleed al op 09-05-1862 in de strafgevangenis te Arnhem, nadat ze ongeveer twee weken daarvoor in de gevangenis een zoontje Evert, haar vierde kind, ter wereld had gebracht.

Berend van de Pol, Karel van Koetsveld en zijn vrouw Cornelisje Schipbroek gingen tegen het vonnis in beroep. In de Amersfoortsche Courant van 08-07-1862 lezen we daarover: “De Hooge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen van Van de Pol, Koetsveld en diens vrouw Schipbroek, wegens vergiftiging van hun schoonvader en vader, door het Hof van Gelderland ter dood veroordeeld.”
Al vanaf 1854 werd gesproken over afschaffing van de doodstraf, in 1860 werd deze in Maastricht voor het laatst uitgevoerd en in 1870 definitief afgeschaft. Een gratieverzoek aan de Koning was voor de veroordeel-
den nog een laatste mogelijkheid om aan de doodstraf te ontkomen en werd dus ingediend. Dat had gedeeltelijk een positief resultaat, want op 26-08-1862 berichtte de Amersfoortsche Courant: “Naar men verneemt heeft het Z. M. den Koning behaagd, de doodstraf door het Provinciaal Geregtshof van Gelderland aan Berend van de Pol, Karel van Koetsveld en Cornelisje van Schipbroek, huisvrouw van Karel van Koetsveld, ter zake van vergiftiging opgelegd, te verwisselen in een tuchthuisstraf van twintig jaren ieder.”

Lijsje was al overleden en Cornelisje Schipbroek, de echtgenote van Karel van Koetsveld, overleed al op 09-11-1862 in de vrouwengevangenis te Woerden. Berend van de Pol en Karel van Koetsveld zouden op grond
van bovenstaand Koninklijk Besluit in 1882 kunnen worden vrijgelaten. Mogelijk is dat nog eerder gebeurd, want Karel van Koetsveld overleed op 22-07-1881 in Ede. Berend van de Pol overleed op 04-01-1901
in Barneveld. ‘Schipbroek’ had na deze affaire geen bewoners meer.
De boerderij was al sinds 22-02-1862 eigendom van Jan Lijbers van ‘De Grote Munt’, die al eerder stukken land van ‘Schipbroek’ had gekocht. Pachter werd de familie Pater. Op 08-06-1956 werd ‘Schipbroek’ ten gevolge
van kortsluiting geheel door brand verwoest. Thans is het enige wat rest de oude schuur en enkele foto’s van de familie Pater bij de oorspronkelijke boerderij.

Een verslag uit het Algemeen Handelsblad van 4 april 1862



Arnhem, 3 april 1862. Heden voormiddag ten 11 ure werd voor het provinciaal geregtshof van Gelderland, onder presidium van den Heer Jhr. Mr. W. L. F. C. van Rappard, de behandeling begonnen der zaak van 10. Barend van de Pol; 20. Karel Koetsveld; 30. Lijsje Schipbroek, huisvrouw van Barend van de Pol; 40. Cornelisse Schipbroek, huisvrouw van Karel Koetsveld, allen beschuldigd van vergiftiging van hunnen 75-jarigen vader en schoonvader Evert Schipbroek, wonende te Garderbroek.
Na voorlezing der acte van beschuldiging gelastte de voorzitter de verwijdering de drie laatste beschuldigden en begon het verhoor van Barend van de Pol. Deze beschuldigde erkende, na vooraf alle medepligtigheid te hebben ontkend, ten slotte, dat hij van een doosje lucifers de kopjes had afgedaan, om ze in de pap voor den vaderte doen, met het doel hem uit den tijd te helpen. Ook de tweede en overige beschuldigden werden afzonderlijk verhoord. Koetsveld erkende dat het plan, om het einde van den vader te bespoedigen, reeds voor zijn huwelijk met diens dochter, tusschen de overige beschuldigden had bestaan en dat deze al met hem aan den gang waren geweest. Voorts herhaalde hij , dat hij vier doosjes lucifers had gekocht, en de kopjes daarvan had afgedaan, om ze in de pap van zijn schoonvader te doen; dat Lijsje, zijne zuster, die pap aan den vader heeft gegeven, die na ze half te hebben opgegeten, eenigzins ziek is geworden, maar niet erg. Ook erkende hij dat men pogingen had gedaan om rattenkruid te bekomen.
De derde  beschuldigde, Lijsje Schipbroek, huisvrouw van van de Pol ontkende eerst alle medepligtigheid aan de misdaad, en beweerde zich vroeger bij haar verhoor voor den regter-commissaris te hebben vergist, en wierp nu alle schuld op haren man. Doch eindelijk erkende zij toch “een beetje geholpen te hebben,” – “één keer”, “om den ouden uit den tijd te helpen.”
De vierde beschuldigde, vrouw Koetsveld, beweerde, dat beide mannen de schuld van alles droegen en erkende alles, behalve dat zij de lucifers in de pap heeft gedaan. Op deze ontkentenis kwam zij echter later terug en ga f nu toe, dat zij ééns  luciferskoppen in de laauwe pap van haren vader gemengd had, doch dat zij dáártoe herhaaldelijk door de mannen was gedrongen.
Thans werden de overige beschuldigden weder binnengeleid en hun door den voorzitter medegedeeld wat in hunnen afwezigheid was voorgevallen en welk resultaat de verschillende verhooren hadden opgeleverd. Alsnu begon het verhoor der getuigen, vijf in getal, terwijl bovendien als deskundigen zijn gehoord de Heeren Homoet en Thijssen, med. doctoren, en van der Ka en Miedema, scheikundigen.  Als getuige à décharge was voorts door de verdediging professor G. J. Mulder opgeroepen.
Na afloop van dit verhoor requireerde het Openbaar Ministerie, bij monde van den advocaat-generaal Mr. F. Pingle, de toepassing der doodstraf. De pleidooien zullen morgen een aanvang nemen; als verdedigers zullen optreden de Heeren Mr. J. H. G. Boissevain (door het hof toegevoegd), Mr. E. Scheidius en Mr. J. C. H. van Nispen (beide door de beschuldigden gekozen). De beschuldigden bleven gedurende de debatten eene onverschillige houding bewaren en bewezen hierdoor op welk een lagen trap van zedelijke ontwikkeling zij staan.