Hier komen achtergrond gegevens te staan,  die direct betrekking hebben op mijn stamboom gegevens.

 

  • Blieft pa nog wel wat pap?’

    Dat aanbod sloeg de oude, 75-jarige Evert Schipbroek natuurlijk niet af. ‘t Was winter en zo’n bordje warme pap ging er dan altijd wel in. Dankbaar keek de oude naar zijn beide dochters: Cornelisje en Lijsje, die hem sinds het overlijden van zijn vrouw, Jannetje Broek, zo liefdevol verzorgden. Hun aandacht gaf hem het gevoel van een warme, behaaglijke deken waarin hij zich kon oprollen. Ja, die attente zorg deed wel wat aan een warme mantel denken; ‘mantelzorg’ zou er goede naam voor kunnen zijn! Opnieuw slobberde Evert een bordje pap naar binnen; de smaak werd wat minder, maar och, ‘t vulde de maag en dat was ‘s winters meer dan welkom. De maagkrampen die hij de laatste weken na het eten steeds weer kreeg nam hij daarom maar op de koop toe. ‘De ouderdom komt met gebreken’, had dominee hem laatst voorgehouden en daar had de man natuurlijk gelijk in.

    We schrijven eind 1861 en de papetende man was de op 19 maart 1786 in Garderen gedoopte Evert Schipbroek, zoon van Willem Evertsen Schipbroek en Lijsje Beerts. Evert was gehuwd geweest met de in Ede geboren Jannetje Cornelissen Broek, dochter van Cornelis Jansen Broek en Elsje Wouters. Ze was hem, 71 jaar oud, op 22 december 1855 door de dood ontvallen, waarna hij alleen was achtergebleven. Nou ja, alleen, hij had natuurlijk zijn twee brave dochters nog: de op 6 maart 1824 in Garderen geboren Lijsje en de op 17 mei 1826 geboren Cornelisje. Al eerder, op 28 juli 1822, hadden Evert en Jannetje nog een kindje gekregen dat echter levenloos ter wereld kwam.

    Zijn beide dochters waren inmiddels getrouwd. Lijsje deed dat op 16 april 1857 in Barneveld met de boerenknecht Berend van de Pol, zoon van Aaltje van de Pol, die ze voor haar huwelijk mogelijk al goed moet hebben gekend want tijdens de huwelijksvoltrekking werden er twee kinderen van haar gewettigd maar&, niet erkend! Dat laatste zou er immers op kunnen wijzen dat onze Berend de vader niet was. Een van de twee, Jantje, werd op 18 februari 1850 geboren. Ze trouwde later op 12 juni 1873 in IJsselstein met de 27-jarige, Tull en ‘t Waal geboren Jan Broekhuyzen, zoon van Melis Broekhuyzen en Cornelia Wittenberg. Uit het huwelijk met Berend werd nog een dochter, Aaltje geboren ± 1860 te Barneveld, overleden 18 februari 1929 te Barneveld, 69 jaar oud en ongehuwd.

    Ook Cornelisje was gehuwd en zelfs tweemaal. De eerste keer trouwde ze, 22 jaar oud, op 11 mei 1848 in Barneveld met Gijsbert Veenhuizen, die ook wel Giesbert Veenhuis werd genoemd. Gijsbert was een geborene Apeldoorner, zoon van van Aalbert Veenhuis en Eva Kruiers. Bij dat huwelijk werd een kind gewettigd. Uit het huwelijk met Gijsbert sproot op 3 maart 1856 in Barneveld een zoon voort die Evert werd genoemd. Deze huwde te Veenendaal op 14 juni 1890 met de toen 38-jarige Janna Drost, geboren te Rhenen, dochter van Jan Drost en Hendrijntje van de Vliert.

    Na het overlijden van Gijsbert – de doodsoorzaak is ons niet bekend – hertrouwde Cornelisje op 4 juli 1861 met de dagloner Karel van Koesveld, zoon van Geesje van Koesveld. Tussen die twee huwelijken in werden er twee onwettige kinderen geboren: 1. Wouter, geboren 17 oktober 1858 te Barneveld, te Barneveld, overleden 13 april 1863 te Barneveld en 2. Woutertje, geboren 12 juli 1853 te Barneveld, overleden 6 januari 1856 te Barneveld. Samen met Karel kreeg ze op 23 juli 1861 een dochter die de naam Cornelia kreeg maar, amper zes weken oud, op 9 september 1861 in Essen zou overlijden.

    We mogen stellen dat de gezusters Schipbroek niet geheel naïef in het leven stonden. Ze waren beiden gehuwd met een onwettig kind en brachten er zelf ook enkelen ter wereld. Dat was in de 19e eeuw niet geheel ongebruikelijk en af en toe doet het wel wat denken aan de situatie die vroeger in de Alpenlanden wel voorkwam. De voltrekking van het huwelijk hing immers af van de vruchtbaarheid van de vrouw. Die hoedanigheid werd eerst vaak uitgeprobeerd alvorens de echtverbintenis een feit werd. Dat had daar vaak te maken met erfopvolging en de verdeling van grondbezit. Lijsje en Cornelisje hadden dus de verzorging van hun oude vader op zich genomen. Deze zat er voor die tijd redelijk warmpjes bij. Waar hij het geld mee verdiend had is ons niet duidelijk. De geschiedenis van de boerderij ‘Het Schipbroek’ lijkt een aaneenschakeling van hypotheken.

    Op 12 april 1742 verkocht de toenmalige eigenaresse van de boerderij, de weduwe van Jan Gijsbers en haar familie, het erf ‘De Munt oft Schipbroek’ in het Garderbroek, toen bewoond door de weduwe van Hendrick Willemsen, voor f. 4.600,- aan Gijsbert Jansen. Dat gebeurde onder voorwaarde dat de bewoonster haar verdere leven lang gratis een kamer in de boerderij zou mogen blijven bewonen. De boerderij werd in 1753 bewoond, en mogelijk in eigendom bezeten, door Beert Helmertse en zijn vrouw Aaltje Willems. Op 14 oktober 1782 namen de op 30 oktober 1773 in Garderen gehuwden Willem Evertsen en Lysjen Beerts, hoogstwaarschijnlijk een dochter van de hiervoor genoemde Beert Helmertse, een hypotheek van f. 200,- op hun boerderij ‘Het Schipbroek’ bij Marritje van de Vaarst. Die lening werd op 8 oktober 1795 terugbetaald. Op die datum bezwaarden ze de boerderij opnieuw, nu met een hypotheek van f. 700,-, welk bedrag werd geleend van Jan Gijsbertsen, de weduwnaar van Grietje Aalberts. Deze hypotheek verviel op 3 mei 1804. Aan het eind van de maand, op 30 mei, verkochten Willem en Lijsje nogal wat grond aan diezelfde Jan Gijsbertsen. Die verkoop leverde Willem en zijn vrouw f. 950,- op. Of dat bedrag werd verrekend met die zevenhonderd gulden, óf dat het puur winst betrof is ons niet duidelijk. Mogelijk heeft Evert Schipbroek de boerderij later verkocht waardoor hij een klein kapitaaltje bezat. Die mantelzorg zou de beide dochters dus wat op hebben kunnen leveren, gesteld dat beiden gewoon ieder de helft van de erfenis zouden krijgen. Helaas ontbreekt een testament voor zover we weten.

    Die winter at pa Schipbroek veel pap; ‘t smaakte hem vaak niet maar onverdroten zetten de dochters hem elke dag een vol bord voor. Lichamelijk ging de oude baas echter sterk achteruit en op 10 februari 1862 had hij definitief ‘de pap op’: om negen uur ‘s morgens blies bij de laatste adem uit. Nog diezelfde dag kwamen de 44-jarige Willem Huisman, (dak)dekker van beroep en de 40-jarige boerenknecht Jan van Middendorp het overlijden van Evert Schipbroek aangeven.

    Aan het overlijden van Evert Schipbroek zat een luchtje en de politie stelde dan ook een onderzoek in. Bij de lijkschouwing bleek dat Evert was overleden door vergiftiging. De gezusters Cornelisje en Lijsje hadden met medeweten van hun echtgenoten en buiten het gebruikelijke recept om, de pap voorzien van een dodelijk extra ingrediënt, het giftige witte fosfor, wat vroeger bij de fabricage van lucifers werd gebruikt. De fijngestampte luciferkoppen die pa min of meer ongemerkt met zijn pap naar binnen werkte, deden na enkele maanden hun dodelijke werk.

    Burgemeester mr. C.A. Nairac rekende het tot zijn taak de gemeentelijke jaarverslagen zo volledig mogelijk te maken. Onder het hoofdstuk ‘Politie’ schreef hij in 1862: ‘De Veluwe is niet gelukkig geweest op dit punt en onze Gemeente bragt daarbij haar aandeel. Wij herinneren U aan het treurige regtsgeding tegen B. van de Pol, K. Koetsveld en hunnen vrouwen, en hunne veroordeling tot de doodstraf wegens vergiftiging met luciferkoppen van hun schoonvader en vader.’

    In een soort almanak die eveneens in 1862 moet zijn uitgegeven, stond in de rubriek ‘Allerlei’ te lezen: ‘Op 3 April jl stonden voor het Provinciaal geregtshof te Arnhem teregt: 1e. Berend van de Pol, 2e Karel Koetsveld, 3e Lijsje Schipbroek, huisvrouw van eerstgenoemde, en 4e Cornelisje Schipbroek, huisvrouw van den tweede, allen beschuldigd van vergiftiging van hunnen vijf-en-zeventigjarigen vader en schoonvader Evert Schipbroek, wonende te Garderbroek, in het laatst van 1861, door middel van luciferkoppen, welke in de pap van den ouden man gemengd werden. Het schijnt dat de zucht om in het bezit van ‘s mans vermogen, ongeveer f. 1500,- te geraken, de oorzaak dezer afschuwelijke misdaad is geweest. Vijf getuigen, benevens vier deskundigen, waren opgeroepen om gehoord te worden, terwijl professor G.J. Mulder, als getuige à décharge, was opgeroepen. Na verhoor van deze nam het openbaar ministerie het woord, kenschetste in een kernachtige rede het afschuwelijke der daad, en hield de beschuldiging met kracht vol, waarna de doodstraf voor allen werd gerequireerd.

    Het Hof van Gelderland heeft overeenkomstig het requisitor de beschuldigden allen ter dood veroordeeld’. Aangenomen mag worden dat de uitgesproken doodstraf niet lang daarna zal zijn omgezet in een (levenslange) gevangenisstraf, aangezien de doodstraf na 1850 in ons land al bijna niet meer werd uitgevoerd. Na hun veroordeling werden de vier daders in afzonderlijke gevangenissen of afdelingen daarvan opgesloten. Op 9 mei 1862 overleed Lijsje Schipbroek, echtgenote van Berend van de Pol, in de gevangenis te Arnhem, nadat ze kort van tevoren een zoontje ter wereld had gebracht.

    De echtgenote van Klaas Koetsveld, Cornelisje Schipbroek, overleed op 9 november 1862 in de vrouwenafdeling van de strafgevangenis van Woerden. Haar doodsoorzaak is niet bekend. Klaas van Koesveld en Berend van de Pol kwamen later weer op vrije voeten. Klaas overleed op 22 juli 1881 te Ede en Berend op 4 januari 1901 in Barneveld.